In het grensgebied

Overweging van pastor Jan Groot, zondag 12 oktober 2025.

Eerste lezing: uit 2 Koningen 5
Evangelie:      Lucas17, 11-19

Lees of print je de overweging liever als PDF? Die vind je hier.
Hier vind je alle overwegingen.

Overweging

Grensgebieden zijn heel speciaal.
Je komt er – meer dan elders in een land –
anderen tegen, vreemden, mensen van over de grens.
Dat kan heel boeiend en gezellig zijn.
Maar bij gespannen verhoudingen,
of als er zelfs oorlog is of is geweest, 
dan kan juist een grensgebied heel onherbergzaam worden:
je zult er dan maar wonen,
je zult er maar vreemdeling zijn.
Het is een oeroud gegeven onder de mensen:
wij en de anderen, ik en de anderen;
vaak is er veel verbinding, soms wordt het ‘uitsluiting’,
met van alles ertussen in.
Een ‘grensgebied’ kun je ook figuurlijk opvatten.
Midden in een stad of dorp kan rond een AZC een ‘grensgebied’  ontstaan,
met alle onrust en agressie, en vooral veel angst vandien.
En op de kleine schaal van een straat, een familie, een bedrijf,
in de kerk, kunnen mensen zich vreemden voelen, anders,
‘hoor ik hier wel bij?”

In de Schriftverhalen van vandaag
gaat het ook over anders zijn, over vormen van vreemdelingschap.
Laten we eens kijken hóe.
Ik neem jullie eerst mee naar het evangelie,
naar het grensgebied van Samaria en Galilea,
waar Joden wonen én anders-gelovigen: Samaritanen.
Daar trekt Jezus doorheen, en dan wordt hij aangeroepen, toegeschreeuwd;
er is een groepje mensen, tien lotgenoten,
ze lijden aan een besmettelijke ziekte: huidvraat,
wat een plastisch woord is dat.
Het raakt veel meer dan het oude ‘melaats’.
De tien leven daar, noodgedwongen, op een eiland;
ze moeten, als er andere mensen in hun buurt komen:
‘onrein’, ‘onrein’ roepen;
dat is noodzakelijk, maar ook heel vernederd.
Als Jezus eraan komt roepen ze wat anders, ze schreeuwen:
                ‘Jezus, meester, heb medelijden met ons’.
Als hij ze ziet (dat staat er!), spreekt hij ze aan.
Dat treft me bijzonder: dat zien!
                Als je iemand echt ziet, ziet staan,
                als iemand een gezicht voor je krijgt, in de ontmoeting,
                kan er deernis zijn, compassie, geraakt worden, tranen in je ogen,
                de afstand, de grens valt weg.
‘Ga je laten zien aan de priesters’,
zegt Jezus tegen de tien;
meer doet hij niet, en onderweg worden ze ‘gereinigd’, genezen.
Hé, kijk, er komt er eentje van de tien bij Jezus terug,
en hij loopt nu wat anders te roepen:
heel luid looft en dankt hij God.
Hij gaat voor Jezus door de knieën en bedankt hem.
En fijntjes vertelt Lucas
dat het hier een vreemdeling betreft, een Samaritaan.
‘Sta op en ga’, zegt Jezus tegen hem, ‘je geloof heeft je gered’.
Hij heeft het, zeg maar, zelf gedaan,
zijn geloofskracht, zijn vertrouwen is genezend.

Dat is nou echt Lucas:
een Samaritaan, een buitenstaander, een grensganger
tot voorbeeld stellen, tot rolmodel;
het is net als die andere keer,
toen er iemand beroofd en in elkaar geslagen
langs de weg lag, en dat nou net een Samaritaan niet wegkeek,
en het slachtoffer opraapte.
Door heel het Lucasevangelie loopt dat als een dikke rode draad:
de buitenstaander, de achtergestelde, de vreemdeling 
doet het goede;
de kwetsbaarsten worden gezien en rechtgedaan;
het begint al in Maria’s Magnificat!

En dan was er nog die andere vreemdeling, uit het tweede boek van de Koningen.
Ook iemand met huidvraat, ook een vreemdeling, maar …..
het is iemand van naam (‘Naäman), en faam (‘bevelhebber van leger van Aram’, een vijandige buurvolk overigens).
Ziekte houdt geen rekening met rang of stand of grens.
Daar komt hij aan, in zijn strijdwagen;
hij steekt in zijn wanhoop de grens over,
Elisa, de profeet van Israël, moet hem redden.
We hoorden hoe het ging.
Hij komt voorrijden, maar krijgt geen speciale behandeling:
‘gaat u zeven keer baden in de Jordaan’, laat Elisa hem zeggen.
De generaal is in zijn wiek geschoten, en gaat weg.
Maar … (dat is bijzonder aan deze grote man) hij laat zich
door zijn ondergeschikten gezeggen;
ze brengen hem op andere gedachten:
‘probeer het nou, overste, zo moeilijk is dat niet,
zeven keer de Jordaan in gaan’,
                Zo van: baat het niet, het schaadt ook niet.
En Naäman doet het nog ook, en zijn huid wordt weer
‘als de huid van een kind’.
Mooi hoe het dan eindigt: Naäman komt met een hele hofhouding
op audiëntie bij de profeet en wil hem vorstelijk belonen.
Maar deze wijst van zich af, het is God die bedankt moet worden,
het is aan de Eeuwige te danken dat hij genezen is.
En dan vraagt Naäman
om een vracht aarde mee te mogen nemen,
zodat hij thuis een plek kan maken om de God van Israël te eren.

Dat, lieve mensen, waren twee bijzondere verhalen;
ze zijn geschenk aan ons
om vanuit deze viering mee te nemen
naar de tijd en de dag van vandaag.

Wie nu ‘grensgebied’ zegt,
kan zich daar van alles bij voorstellen (we reizen immers heel wat af).
‘Grenzen’ kan ook gaan schuren, als je aan ons land denkt,
met de verkiezingen in aantocht.
De vraag is dan: wat is bepalend? Wat is je leidraad?
Of: wat is de moraal van dit evangelieverhaal?
Het zit ‘m voor mij uiteindelijk in het werkwoord ‘ZIEN’.
‘Toen Jezus de tien melaatsen zag…’
hun door de ziekte aangevreten gezichten, toen …..
Als je een ander echt zíet, in de ogen kijkt,
van aangezicht tot aangezicht,
gebeuren er vaak kostbare dingen
en vallen grenzen en muren weg.
Sterker nog:
het gelaat van een ander mens, geschonden en al,
is beeld van de Eeuwige, onze God.
‘Hier ben ik’, klinkt het dan,
En: ‘Ik-zal-er-zijn-voor jullie’.
Dat raakt aan het hart van ons geloof!