Keerpunt Emmaüs

Overweging van Jan Groot op de derde zondag van Pasen, 23 april 2023.

Lezingen: Handelingen 2,14.22-24.32 en Lucas 24,13-35

 

Het zal je maar gebeuren….’.
Je hoort een verhaal, leest een boek,
je ziet een film of iets in de krant,
en het raakt je, je schiet er even van vol, tranen in je ogen.
En je verzucht erover: ‘Het zal je maar gebeuren ….’.
En soms ís het je ook gebéurd,
en raakt het aan ‘oud zeer’ dat er nog altijd zit, of aan nieuw zeer;
of aan ‘oude vreugde’ die je nog altijd goed doet, of aan nieuwe.

Verhalen uit de Bijbel doen dat soms óók met ons:
dat ze een diepe snaar raken.
Er zijn van die verhalen, daar lopen echte mensen in rond;
ze doen je op een of andere manier aan jezelf of aan anderen denken.
Het paasverhaal van deze zondag, de Emmaüsgangers,
heeft die kracht ook.
Het is niet voor niets een heel geliefd verhaal.
Dat komt, denk ik, omdat het over mensen gaat
met een groot verdriet.
En verdriet hoort bij ons leven;
vaak komt het van een groot verlies dat we leden,
of van een verlies dat dreigt.

Laten we met ze meegaan, met die twee in het evangelieverhaal,
in hun schoenen gaan staan,
kijken wat er met ze gebeurt.

Het zijn duidelijk mensen op hun ‘retour’, ze gaan terug naar af.
Er is in de dagen ervoor iets vreselijks gebeurd:
hun steun en toeverlaat, hun grote hoop, Jezus van Nazareth,
is na een schijnproces terechtgesteld, gekruisigd.
Ze zijn er vol van, delen samen dat verschrikkelijke verhaal,
gelukkig zijn ze met zijn tweeën.

Dan komt er iemand met hen meelopen,
nota bene hun vermoorde vriend zelf,
maar hun ogen zijn te dof en te troebel van verdriet.
Moet je zien wat er dan gebeurt!
De vreemdeling vraagt wat er met ze is,
en ze vertellen hem het hele verhaal.
Wat is het mooi, dat iemand je helemaal laat uitvertellen,
zonder dooddoeners,
zonder het meteen over te nemen en eigen verdriet in te brengen;
wat is het goud waard dat iemand luistert,
niet uit nieuwsgierigheid of beleefdheid,
maar uit echte betrokkenheid, uit aandacht en mededogen.

Wat die twee hier ontvangen, van die vreemdeling,
noem ik ‘erkenning’.
Een aantal mensenkinderen maakte of maakt erge dingen mee,
soms doen andere mensen je dat aan.
Ik denk aan de vele verhalen van grensoverschrijdend gedrag
die de laatste tientallen jaren steeds weer naar voren komen.
De slachtoffers leven met een onzichtbare wond
die zomaar weer open kan gaan,
of met een litteken op hun ziel dat toch weer kan gaan trekken.
Als ik dan erkenning ondervindt, iemand die echt weet te luisteren,
en mijn verhaal niet in de wind slaat,
kan dat werkelijk goed doen!

De vreemdeling brengt hún verhaal (wat zijn eigen verhaal is!)
in verband met de Schriften, te beginnen bij Mozes en de Profeten,
en ook dat is weldadig.
Achteraf zullen de twee zeggen dat ze er warm van werden,
ze zeggen zelfs: ons hart stond ervan in brand.

Dan arriveren we in Emmaüs,
en de vreemdeling doet alsof hij verder wil gaan.
Hij ‘doet alsof’, staat er,
dat is me nog nooit eerder zo opgevallen.
Hij wil kennelijk door hen uitgenodigd worden,
er moet nóg iets méér gebeuren met die twee,
het is nog niet af, het keerpunt ontbreekt.
Ze vragen, ze bídden hem: ‘blijf bij ons’,
Ze gaan aan tafel, en dan worden de rollen omgedraaid.
De gast wordt gastheer, en hoe!
Ze vieren eucharistie:
‘Hij nam het brood, sprak de zegenbede uit,
brak het en gaf het hun’.

Dat is de doorbraak, het grote herkenningsteken:
het breken van het brood.
Het is hét gebaar van zijn leven:
          een intiem, teder gebaar (‘dit ben ikzelf, dit is mijn lichaam’)
          en een ‘reëel’ gebaar omdat het regelrecht verwijst
          naar de zelfgave aan het kruis, waar hij werd gebroken.
Zo maakt hij zich ‘kenbaar’, zegt de nieuwste vertaling;
hij geeft zich te kénnen, en de vonk slaat naar hen over.
Meer hoeft niet.
Meteen is hij weg, ze kunnen verder.
Ze staan op, als nieuwe mensen!

Groot verdriet heeft tijd nodig.
Dat ís niet anders.
Gaandeweg kan het minder zwart worden,
minder schrijnend, minder snijdend.
Het is mijn diepe overtuiging
dat onze liturgie, de vieringen hier,
bij groot (én klein) verdriet helend kunnen zijn.
Ook hier gaan, net als onderweg naar Emmaüs, steeds weer de Schriften open,
ze willen ons bereiken, ons hart verwarmen, zoveel als maar kan.
Ook hier laat de opgestane Jezus zich telkens vinden, geeft zich te kennen,
in het breken van het Brood.
Ik kan het niet goed ten volle gezegd krijgen:
wat voor een kostbare geschenken ons hier gegeven worden,
in de Schrift en in het breken van het Brood.

Tot slot …. Er is een gebed, een avondgebed,
dat mij dierbaar is.
Het komt van Maarten Luther
en het zet ons in de schoenen van de Emmaüsgangers
met een gebed tot Jezus, hun reisgenoot.
Flarden van dat gebed:

Heer, blijf bij ons,
want het is avond
en de nacht zal komen.
Blijf bij ons en bij heel uw kerk,
in de avond van de dag,
in de avond van het leven,
in de avond van de wereld.
Blijf bij ons met uw troost en zegen,
met uw woord en sacrament.
Blijf bij ons in leven en in sterven,
in tijd en eeuwigheid. Amen.

 

Duccio di Buoninsegna, Op weg naar Emmaüs, ca. 1310

 

Lees of print je de overweging liever als PDF? Die vind je hier.

Andere overwegingen vind je op de pagina 'inspiratie'.
Overwegingen van vóór april 2023 vind je hier