Christus Koning, de Herder

Overweging van Josephine van Pampus op het feest van Christus Koning van het heelal (A), 26 november 2023.

Lezingen: Ezechiël 34,1-7.10-22 en Matteüs 25,31-46

Lees of print je de overweging liever als PDF? Die vind je hier.

Hier vind je andere overwegingen (en hier de overwegingen tot april 2023).

Inleiding

Vandaag is het de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Traditioneel wordt dan het feest “Christus koning” gevierd. Volgende week begint de advent; een tijd van inkeer, van stilte, om in het donker toe te leven naar het Kind dat met kerst geboren wordt. We staan op de drempel naar die stilte toe. Alles, de natuur, het jaar, alles schreeuwt bijna van verlangen om even een pas op de plaats te maken. Volgende week begint die stilte. Maar vandaag nog even niet. Van hemelhoog triomfantelijk, wordt in de katholieke kerk juichend geroepen: Christus is Koning!

Ooit is dit feest van Christus Koning ingesteld in 1925 door Paus Pius XI. In een tijd dat de katholieke kerk wel een oppepper kon gebruiken heeft men dit gewoon op de kerkelijke kalender gezet. De kerk wilde ermee duidelijk maken dat Chrístus de Koning is, en niet de tanende koningshuizen van Europa. Met banieren de straat over, en het “Christus Regnat, Christus Vincit”, Christus regeert, Christus overwint – werd van de preekstoelen de kerk in geslingerd. “Wij hebben de waarheid in pacht en al wie dat niet gelooft is maar een arme sloeber”.

Maar Christus koning heeft niets met het triomfalisme te maken. Het is geen statement, maar een leidraad in ons leven. Geen almacht, maar een macht van liefde. Zijn koningschap is van een andere wereld, zegt Christus zelf. En aan iedereen die met een koninklijke of leidende functie de verantwoording draagt voor een ander, is het dát wat de kerk uit wil dragen en moet blijven zeggen: wéés herder voor elkaar. Waar het gaat om bestaanszekerheid: het gaat niet om de jouwe, maar om de bestaanszekerheid van de ander. Wees herder voor wie jij herder zou kunnen zijn. Voor wie verweesd is, verdwaald, gevlucht, ontheemd, vreemd is of zo bekend met jou. Wees herder voor wie geen recht wordt gedaan, voor wie niet wordt gehoord, naakt is of gevangen, dakloos. Maar ook voor wie geen cent te makken heeft in een voor sommigen stinkend rijk Nederland. Wees een koninklijke herder waar je ook bent. Wie je ook bent.

In het torentje, aan de grenzen van ons land en ook gewoon in je eigen straat.

Een lange inleiding op twee lezingen die vandaag zeldzaam actueel zijn in mijn oren. En waar wij het niet weten, moge de Eeuwige zich over ons ontfermen.

Overweging

Herfst. Dreigende luchten, harde wind. Op mijn fiets duik ik weg in mijn jas, af en toe naar boven kijkend: krijg ik die bui om mijn kop? Of ontloop ik de regen? En dan opeens een fantastische regenboog. Overhuivend, overkoepelend, een kleurrijk teken van verbond.

Met al die dreiging – ook het gevoel: ik ben niet alleen. Het ‘hoor je mij’, de psalm 16 die we net zongen, is de troost waarvan ik merk dat ik die zachtjes aan het neuriën ben, zwoegend in de tegenwind.

En dat is wat de lezingen van vandaag oproepen. De onrust, de angst ook wel eens: doe ik het goed? Hoor ik straks bij die bokken, waarvan de Eeuwige straks zegt: jij naar links, verdwijn uit mijn ogen naar het eeuwige vuur dat bestemd is voor de duivel en zijn engelen. Of misschien toch iets goed gedaan, kom ik terecht bij de schapen? Waarvan de Eeuwige zegt: kom en neem deel aan het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld voor jullie bestemd is. Is die tekst “Wee jullie herders die je opdracht van herderschap hebt verkwanseld” voor mij?

Maar die regenboog dan?

Het zijn beelden die niet te rijmen lijken. De verbindende en de scheidende God. De God die zegt: jij wel, jij niet, en de God die tot op het allerlaatste moment zegt: maar ik ben jouw God, jouw bevrijder en ik wil een verbond met jou. Ik ben je herder. Twee bewegingen die aansporen en troosten: een God die zegt: ik wijs je terecht, maar lief mens bij Mij kóm je ook terecht.

Verbinden en scheiden. Maar wie is het eigenlijk die scheidend is?

Is de scheiding van de bokken en de schapen, de scheiding tussen wel of niet terecht komen niet het resultaat van de scheiding die je zelf in je eigen leven aanbrengt? Omdat je jezelf afsnijdt van God door het gemis van daadwerkelijke liefde jegens de ander – je medemens. En dan vraag ik me wel eens af: moet ik nou bang zijn voor God? Of bang voor mezelf? Of valt dat eigenlijk over elkaar heen?

Je komt op de terechte plek voor jou. Op de plek die je in je leven zelf hebt gecreëerd.
Je komt thuis op de plaats waar je in je leven warm voor bent gelopen. Waar je verantwoordelijkheid hebt gedragen, waar je mens en medemens bent geweest.
Je komt zelf terecht, bij wat je terecht hebt gedaan.
Bij de God, het Heilige, waar alles aan het licht komt wat niet verborgen mag blijven.
Al het goede, en al het kwade. Hij wijst naar links en rechts. Maar hij wijst ook in je leven.
Hij ziet om naar zijn schapen, brengt ze veilig thuis als ze verstrooid raken – als wij het niet doen. Het zijn beelden die horen bij elkaar en ze vullen elkaar aan. Jij, mens, je krijgt alle mogelijkheden in handen, maar je moet het wel zelf doen.
De Eeuwige zal je leiden, maar jíj moet gaan. God kan je wegen van leven laten zien, maar jij zal ze zelf moeten betreden. Je medemens wordt je gegeven, maar jíj maakt of je echt medemens wordt. Of je de vreemdeling wilt zien, de wees wilt ontmoeten en de gevangene bezoekt. De vraag zal dan zijn: waar was je?

Zoals aan Kaïn ooit is gevraagd: Kaïn, wáár is je broer?

En mensen ráken domweg uit zicht. Ongelofelijk snel en makkelijk zelfs,

Er wordt een maatschappij gecreëerd, waar een chatrobot volgestopt met Kustmatige Intelligentie mij antwoord geeft op mijn vragen. Nog voordat ik iemand spreek verwijst de huisartsenpost al naar de website thuisarts.nl. Mensen verdrinken in regelgeving, formulieren en verwijzingen, en uit angst om fouten te maken durven ze geen toeslag meer aan te vragen waar ze recht op hebben. Mensen liggen nog steeds maandenlang dood in hun huis.

Als je eigen zorgen boven je hoofd groeien, als je voor de zoveelste keer in onzekerheid leeft vanwege je werk en je de boodschappen niet meer kan betalen. Als je kind of je kleinkind geen woning kan vinden, als je bang bent voor de vreemdeling die op jouw drempel staat – een plek inneemt in en naast jouw leven, dan is de weg naar je eigen comfort zone dichtbij.

En dan begint het grote wegkijken.

De zorg voor de ander kan er niet meer bij. Niet voor de zieke. Niet voor de vluchteling. Niet voor de oorlog verder weg. Niet voor ontwikkelingshulp nóg verder van ons bed. Je wilt het wel. Je weet het wel. De onmacht. Het ‘Hoor je mij?’ dat wordt gezongen. Zo verlangend naar veiligheid, naar geborgenheid. Maar het is ook de ander die tot jou zingt: ‘Hoor je mij? Mag ik veilig zijn bij jou?’

Het is zelfs de Eeuwige die het tot ons zingt: ben Ik, jouw God, eigenlijk wel veilig bij jou?

En dan wordt het scherp met een God die tot jou zegt: “Ik zie het niet meer zitten met jou. Je verkwanselt je taak om herder te zijn voor een ander mens. De zorg besteed je uit, zodat je de mens niet meer hoeft te zien. Je stuurt mensen naar de sociale dienst, die na 5 uur het loket sluit. Je bedenkt dat mensen beter zelf hun boontjes kunnen doppen, maar iemand die dat niet kan laat je verloren lopen. Je stuurt mensen naar de crisisopvang van de GGZ omdat je de confrontatie niet aankunt, of naar een verpleeghuis waar je je bezoek minimaliseert. Je stuurt de veroordeelde naar de gevangenis, maar na de straf keer je je nek om als iemand weer terug wil keren in een samenleving met jou.”

Je snapt er niets van, als God zoiets tegen je zegt: want we hebben het toch zo goed geregeld?

Nee.

Waar zorg wordt weg-geregeld, waar ontmoeting geen verbinding wordt, waar jouw verantwoordelijkheid voor je medemens wordt verschoven naar systemen en structuur en wij zelf niet meer in het geding komen, dan is daar uiteindelijk die vraag: héb je de hongerige gezien? Héb je de naakte gezien? Héb je de gevangene gezien? Héb je de zieke, de arme, de vreemdeling gezien? En dan duik je weg voor de vraag die je ook heeft doen wegduiken voor de ander die voor jou stond.

Dat wegduiken – dát is de klap in het gelaat van God.

Daar ontstaat de scheiding, want als je de ander écht hebt gezien, ontmoet, en je met hem of haar hebt verbonden, dan is jouw leven nooit meer hetzelfde.

Meer dan de angst mag deze lezing ons oproepen om herder te zijn voor elkaar. Veel meer dan “o jee, dit kunnen we nooit, we zijn toch God niet?” mag het ons uitdagen om misschien wel te pogen zo goed als God te zijn. En ja, soms zal het niet lukken, de meeste keren draai je je misschien om als de ander voor jou staat. Maar die ene keer, die ene mens, dat ene gebaar wat jou over je eigen grens heeft getild naar de ontmoeting naar de ander. Dat jou uit je eigen comfortzone heeft gehaald om een handreiking te doen naar de ander – het is het begin van een omvorming van jou naar de ander, omdat verschilligheid de leidraad is in het goddelijke plan.

Amen.

De goede herder, mozaïek in het mausoleum van Galla Placida, Ravenna, 5e eeuw.