Alles staat klaar...

Overwegingen in de viering op de 28e zondag door het jaar (A), 15 oktober 2023. ds. Iemke Epema sprak in de Dominicanenkerk een overweging uit, pastor Josephine van Pampus deed dat omgekeerd in de Oosterkerk. Ze zijn hier beide te lezen.

Lezingen: Jesaja 25,1-10a en Matteüs 25,1-14

Lees of print je de overweging liever als PDF? De overweging van ds. Iemke Epema vind je hier en die van Josephine van Pampus hier.
Hier vind je andere overwegingen (en hier de overwegingen tot april 2023).

 

Overweging van Iemke Epema

We hoorden het al, het beeld voor het leven dat we in beide teksten tegenkomen is dat van een feestmaal. Een feestmaal voor alle volken bij Jesaja. Let wel, alle volken! Een bruiloftsmaal dat een koning geeft om de bruiloft te vieren van zijn geliefde zoon. Een maaltijd waarvoor een uitnodiging uitgaat. Mens zijn wordt hier voorgesteld als het ontvangen van een uitnodiging voor een feest. Een uitnodiging om te delen in Gods vreugde, zijn intense plezier in dit leven. Over die uitnodiging gaan niet alleen deze verhaal, eigenlijk gaat de hele Bijbel daarover. Het gaat steeds weer over Gods visioen van dit leven als feest waar iedereen welkom is. Geschilderd wordt hoe intens God hoopt op een leven dat goed en feestelijk is voor iedereen, waar elk mens tot zijn/haar recht komt en niemand buiten de boot valt. Een hele hoge inzet is dat, een bijzonder grote verwachting van het leven, maar voor minder doet deze God het niet. Hij nodigt mensen uit, hij sluit een verbond met hen, om samen gestalte te geven aan deze hoge inzet, om deze grote verwachting tot werkelijkheid te laten worden, want Hij kan dat alleen samen met mensen. En dan hoopt Hij vurig dat mensen niets liever zullen willen dan op die uitnodiging ingaan.

Maar de Bijbel vertelt ook het verhaal van hoe God met deze uitnodiging keer op keer zijn neus stoot. Het leven een feest dat goed is voor iedereen, waar elk mens tot zijn recht komt, dat vinden de meeste mensen veel te hoog gegrepen. Ze zijn al tevreden als ze het zelf een beetje kunnen redden, een veilig en goed bestaan voor zichzelf kunnen scheppen en verder willen ze het liefst met rust gelaten worden. Dat feestmaal voor alle volken waar Jesaja zo gloedvol over spreekt, denk je dat de mensen in zijn tijd daar enthousiast van werden? Ze dachten: Mij niet gezien, laat die man maar praten. Met deze gelijkenis doet Jezus eigenlijk niets anders dan dit klasssieke verhaal van Gods uitnodiging en de reactie erop nog eens weer vertellen.

Het is een schokkend verhaal. Omdat het zo’n onvoorstelbaar gewelddadige wending neemt. Toen we deze viering enkele weken geleden samen voorbereidden deelden we onze moeite met het buitensporige geweld en de wraakzucht in deze gelijkenis. Het loopt totaal uit de hand. Toen ik de gelijkenis in de afgelopen week opnieuw op me in liet werken, en nog eens die verzen las over mensen die gevangen worden genomen, mishandeld en gedood, waarna als vergeldingsreactie meteen maar een hele stad in puin wordt gelegd was die moeite nog veel groter. Als vanzelf drongen de beelden van het weerzinwekkende geweld, de ontstellende haat en de wraakzucht die nu in Israel en Gaza zo wild om zich heen grijpen zich op. Hoe kan het allemaal zo verschrikkelijk uit de hand lopen? Wat Israël en Gaza betreft is dat een buitengewoon complexe geschiedenis, waarin de huidige geweldsuitbarstingen en de reactie erop de trieste herhaling vormen van een hardnekkig patroon.

In de gelijkenis begint het allemaal heel rustig en onschuldig. Er komt een uitnodiging, de reactie is een weigering, en dan wordt de uitnodiging nog eens opnieuw gedaan. Die tweede keer wordt er ineens met onbegrijpelijk veel agressie op de uitnodiging gereageerd. Ofwel degenen die de uitnodiging overbrengen worden genegeerd, -en een ander negeren is misschien nog wel beledigender dan welke andere reactie dan ook-, ofwel ze worden met geweld bejegend en uiteindelijk zelfs uitgeschakeld. Waarom roept die uitnodiging zo idioot veel agressie op?

We moeten ons realiseren als we dit verhaal lezen dat het simpelweg niet te begrijpen is zonder de toenmalige context erbij te betrekken. De beschrijving van de weerstand die de dienaren van deze koning ondervinden, verwijst hier rechtstreeks naar de manier waarop er op Jezus en zijn boodschap van het koninkrijk van God werd gereageerd, de agressie die hij opriep bij de religieuze leiders, die uit zou lopen op zijn verwerping en gewelddadige dood. Zo ver was het nog niet op het moment dat Jezus deze gelijkenis vertelde. Maar het dreigde al wel die kant op te gaan. Aan het eind van het vorige hoofdstuk vertelt Mattheüs dat de hogepriesters en de Farizeeën Jezus graag gevangen wilden nemen, maar het alleen uit angst voor het volk niet deden. En op het moment dat Mattheüs zijn evangelie schreef was het al wel werkelijkheid geworden. De eerste hoorders van dit evangelie zullen als verteld wordt dat de koning in woede ontsteekt, zijn troepen op de moordenaars afstuurt en de stad in brand laat steken, hebben gedacht aan de val van Jeruzalem dat door de Romeinen werd verwoest. Een gebeurtenis die door christenen later wel is uitgelegd als straf voor de stad voor het verwerpen van en doden van de Messias. En toen begon de ellende

Oké, dan begrijpen we deze wending beter, maar het wordt er niet gemakkelijker op. Want wat moeten we hiermee aan? Ik denk dat het nu op dit moment belangrijk is om heel duidelijk te zeggen dat deze wraakzuchtige manier van denken in termen van geweld als straf heel gevaarlijk is. Agressie en haat worden daarmee geen halt toegeroepen, maar verder aangewakkerd. Doet Jezus daar dan niet aan mee door deze gewelddadige gelijkenis te vertellen?  Het lijkt er bijna wel op. Ik vind het lastig. Maar ik denk echt niet dat dit zo is. Het kan onmogelijk de intentie van Jezus zijn om geweld en agressie op te roepen. Uit hoe hij leefde en hoe hij de dood heeft gevonden spreekt immers een totaal andere houding tegenover geweld en wreedheid. Wat hij met deze gelijkenis denk ik vooral wil doen is met deze grimmige beelden waarschuwen tegen haat en geweld. Wie, zoals de moordenaars van de dienaren van de koning de weg opgaan van het geweld, dreigen er zelf ook door te worden vernietigd. Zoals Jezus enkele hoofdstukken later in dit evangelie Petrus tegenhoudt op het moment dat die het zwaard wil trekken om hem te verdedigen als ze komen om hem gevangen te nemen en zegt: ‘Wie naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen.’

Het is de humaniteit die het eerste sneuvelt. Stevo Akkerman schreef dat in een column van afgelopen maandag in Trouw over de verschrikkelijke gebeurtenissen in Israel. En hij stelde de vraag hoe toch die waarde van humaniteit nog gered kan worden als twee partijen eenmaal in een draaikolk van geweld terecht zijn gekomen. De humaniteit was allang verstikt geraakt, schrijft hij, in het ultranationalisme dat -aangewakkerd door het conflict om de grond en omhelsd door religieus fundamentalisme- beide kanten stevig in de greep houdt, in een totale weigering of onvermogen om elkaars trauma’s te zien en te erkennen.

En dat laatste is het enige dat echt nodig is en dat uiteindelijk tot de-escalatie kan leiden. Oog krijgen voor de pijn van de ander, de ander erkennen als mens, de humaniteit die je met elkaar verbindt redden van wat die kapot heeft gemaakt.

Dat is een hele operatie. Het is precies de reddingsoperatie die Jezus op zich heeft genomen, de weg die Jezus is gegaan en die toen ook al niet begrepen werd.

Die weg, die mogelijkheid lijkt daar nu verder weg dan ooit en je houdt je hart vast wat er nog allemaal staat te gebeuren nu de vlam in de pan is geslagen en het allemaal steeds verder polariseert. Ook wij hier staan tegenover elkaar.

En natuurlijk, hoe zou je zelf reageren als je bedreigd zou worden, op gruwelijke wijze beroofd van familie? Wie zegt dat haat en wraak jou dan niet in de greep zouden krijgen? Wie zou daarover durven oordelen?  En toch is de weg van wraak en geweld uiteindelijk een heilloze weg die alleen verliezers kent. En moet je ook nu en juist nu hopen op die andere weg en is het van belang die hoop ook uit te spreken. Ik ben blij met alle stemmen die dat doen, ook nu, hier bij ons in columns in kranten en ook daar in het heetst van de strijd, met mensen die zeggen: de hoop op een gedeelde humaniteit moeten we nooit opgeven, want dan zijn we pas echt verloren.

Gisteren stonden in Trouw enkele gesprekken met mensen die op verschillende manieren betrokken zijn bij wat daar gebeurt, waarin het woord hoop een soort leidraad vormde. Een van hen is rabbijn Soetendorp. Hij vertelt hoe hij deze week in Den Haag een gebed bijwoonde voor vrede van joden, christenen en moslims en op de stoep van het Vredespaleis een oude bekende trof, moskeebestuurder Rasit Bal en hoe ze elkaar toen omhelsden. Hij zegt daarover: ‘Want we moeten elkaar vasthouden. Hoop in woorden overdragen, dat gaat niet. Ik kan alleen maar zo dicht als mogelijk bij je zijn.’

Daarmee bewijst hij trouw aan het visioen van Jesaja, van de berg waarop de hand van God rust, een plek die uitgaat boven alle onbegrip, verdeeldheid, en strijd tussen volken en partijen. Een plek waarop God alle volken, nogmaals met de nadruk op alle bij elkaar roept. En het waas vernietigt dat die volken het zicht beneemt, ook het waas van de woede en de razernij door de diepe trauma’s. En de sluier wegneemt waarmee alle volken omhuld zijn, - ook hier staat weer alle, want niemand ontkomt aan die verblinding. En dan de tranen wist van elk gezicht. Van ieder mens afzonderlijk de pijn ziet en erkent en alleen daardoor al verlicht. En dan beschrijft Jesaja ook hoe deze troostende en verbindende God door opnieuw allen over grenzen heen erkend wordt als brenger van hoop, redder, redder van de humaniteit.

Laten ook wij dan ondanks alles daarop onze hoop gevestigd houden. Laten we tegen elkaar zeggen en het samen zingen: Dit is onze God, dit is onze hoop.

Anoniem ('Braunschweiger Monogrammist'), Gelijkenis van het koninklijke bruiloftsmaal, ca. 1525

 

Overweging van Josephine van Pampus

Woord dat ruimte schept, toekomst, wijd licht land waar gerechtigheid als rivieren stroomt

Elk woord lijkt vandaag anders te klinken in een wereld waar gerechtigheid en ruimte zó op het spel lijkt te staan.

In mijn kast staan al jaren twee boeken naast elkaar van Leon Uris. Het eerste is Exodus. Leon Uris schreef het in 1958. Het vertelt over het joodse volk dat in 1948 in Palestina de staat Israël stichtte. Met de Sjoah van de tweede wereldoorlog in gedachten snap je het verlangen naar een eigen land, een eigen plek – ooit door Balfour beloofd. Je voelt de passie en de kracht van een nieuw begin, van pionieren. De bestseller (en de film) kleurde bij ongelofelijk veel mensen het bestaansrecht van de staat Israël.

Maar Exodus beschreef niet de pijn van de oorspronkelijke bevolking. Het beschrijft niet hoe land, dat eeuwen en eeuwenlang in bezit is geweest van voorouders en families overgenomen werd. De pijn daarvan, het verdriet, de woede en haat die dat met zich mee heeft gebracht.
Het boek dat Leon Uris 25 jaar later schreef met de titel De Hadji, is helaas vele malen minder bekend geworden maar is de onlosmakelijke evenknie van Exodus. Het is het andere verhaal, de opmaat naar bezette gebieden, naar vluchtelingenkampen, naar de Westbank, naar Gaza. En opeens wordt de kleur van Exodus anders.

Ik woon op zogenaamd ‘oude grond’. Op boerenland dat 25 jaar geleden een andere bestemming kreeg. Boeren werden royaal uitgekocht en trokken naar elders. Voor mij een zegen, want een huis. Maar een tijdje later ontmoette ik de boerin van de oude grond. Haar pijn, het verdriet, de boosheid en onmacht om wat niet te keren was raakte me diep. Ik heb haar land bezet, en ik ben dat nooit meer vergeten.

Exodus en De Hadji. Israël, Gaza... Je denkt het te begrijpen. Maar je begrijpt het niet. Niet het verlangen. Niet de pijn. Niet de ontzetting. Niet het triomfalisme. Niet de haat. Niet de wraak. De angst, de dreiging. Dat de ene mens de ander afslacht, en de ander dat ook wil gaan doen.

Het maakt me zo verschrikkelijk stil. Met misschien alleen nog dat ene woord dat mag en moet klinken: Kyrie eleison. Om ontferming. Erbarme Dich. Breng mensen weer samen. 

In mijn krant haalde Stevo Akkerman onlangs woorden van Abel Herzberg aan over kwaad en vergelding. ‘Je moet de moordenaar zijn moord betaald zetten, maar dit alleen in je eigen munt en niet de zijne. Die munt dient vrij te zijn van de idee der vergelding en niet besmet met de haat die hém tot levensbeginsel gestrekt heeft.’

Komen we nog tot elkaar?

En dan deze lezing… waar de één niet wil aanschuiven bij het feest van de ander.

Je zal het maar meemaken. Een feestje willen geven, uitnodigingen sturen, eten klaarmaken, je kamer opruimen, en dan belt de één na de ander af. Gewéldige smoezen kunnen mensen daarvoor vinden. Zelden zegt iemand je recht in je gezicht dat hij er gewoon geen zin in heeft.
Je bent ook nog zo beleefd om te zeggen: “jammer, maar ik kan het me wel voorstellen dat je het te druk hebt…” . Maar inwendig huil je. De afzegger heeft kennelijk belangrijker dingen aan zijn hoofd, en tja, dat steekt want met de afzegging voelt het alsof je zelf wordt afgewezen.

Jezus vertelt deze gelijkenis in de laatste week van zijn leven. De vraag naar de bevoegdheid van zijn handelen staat centraal. Het spant er om: de Farizeeërs denken de waarheid zelf in pacht te hebben. En Jezus negeert hun bevoegdheid, hun positie. Voor hem geldt maar één ding: Gods Rijk van liefde op deze aarde gestalte te krijgen. Linksom, of rechtsom. Niet gehinderd door welke wet of voorschrift dan ook die hem van deze weg af wil houden. 

De vraag van de Farizeeërs naar de bevoegdheid van Jezus heeft dus ook direct te maken met de positie en de bevoegdheden van de Farizeeërs zelf. Immers wie denkt de waarheid in pacht te hebben, heeft geen ruimte meer voor nieuwe denkbeelden en nieuwe interpretaties van oude woorden. Wie denkt alles in regels en wetten gevangen te hebben hóeft zich niet meer in te spannen voor wie of wat dan ook, want die dénkt al binnen te zijn. En dan is Jezus bedreigend want hij knaagt feitelijk aan hún vermeende bevoegdheden. En zo wordt de vraag vanuit angst gesteld: “welke bevoegdheid hebt Gij?”

Waar sta jij, Jezus? En in stilte de vraag er achteraan: waar staan wij? Wij die geleerd zijn in wet en schrift?  De gelijkenis van vandaag is een antwoord op die vraag.

De uitnodiging van de koning is niet zomaar een uitnodiging voor een partijtje. Het gaat om een bruiloft. Het is een dag waarop een mens tegen een ander “ja” zegt met volle overtuiging. Hij – de koning van het Rijk der Hemelen – nodigt zijn vermeende vrienden uit voor het bruiloftsfeest van zijn geliefde Kind. Nog sterker: Hij biedt zijn eigen Kind aan; en de gasten kunnen zich met dat Kind verbinden.

De afwijzing van de gasten is dan ook niet zomaar een afzeggen omdat ze even geen tijd of zin hebben, nee, het gaat hier om gasten die het verbond niet mee willen vieren. Die zich niet willen verbinden. Precies degenen van wie je het zó verwacht en hoopt, laten het volledig afweten. Kán het pijnlijker?

Nog één keer roept de koning zijn gasten: kóm nou toch! De tafel staat al klaar. Het eten is bereid. Kóm nou! Want de maaltijd kan niet op zich laten wachten. Kóm dan toch! De tijd dringt. Het is nu of nooit.

Nooit dus. Willens en wetens wordt de uitnodiging terzijde gelegd. En de slaven van de koning die toch blijven zeuren dat de genodigden moeten komen, bekopen dat uiteindelijk met hun eigen dood.

Waarom komen ze eigenlijk niet?

Nico ter Linden vroeg dat ooit eens aan kinderen in een klas. En een kind had daar een verrassend antwoord op: ‘Ze zijn bang dat ze hem moeten terugvragen’.
Daar kon wel eens wat inzitten. Want als je de uitnodiging accepteert dan verbind je je met degene die jou heeft uitgenodigd. Met God dus. En zo verbind je je ook met zijn Zoon, Jezus. En dat kan wel eens een beetje teveel van het goede zijn. Want dan móet je er ook iets mee. Het is prettiger hem op wat groter afstand te houden. Liever niet zien wat Hij, Jezus, ziet; liever niet horen wat Hij hoort.

Dat grijpt namelijk in op je eigen belangen, en op je drukke doen en laten.

Als je je verbindt met Hem, als je zijn manier van leven toelaat in de jouwe, dan betekent dat een proces van loslaten van wat vertrouwd is. Dat betekent nieuwe wegen zoeken. Een moeilijke weg, een weg waar het gaat om de kleine mens. Waar de eersten de laatsten zijn en de laatsten de eersten zijn. 

Wie kan zo’n proces aan?

Niet degene die denkt binnen te zijn. Die zal het niet redden, die kan het oude niet loslaten en heeft geen zicht op het vernieuwende van Jezus. Die haakt af, onverschillig aan de nodiging, of slaat om zich heen, uit angst om het vertrouwde kwijt te raken.

Wie kan zo’n proces dan wel aan? Is er het minste bang voor? Misschien juist wel degenen onder ons die zo’n proces al doorstaan hebben, die de zelfkant van het leven hebben leren kennen: de mensen van de straat; de kleinen, de bedelaars en de gebrekkigen die zich bevinden op de kruispunten van de wegen.

Juist op de kruispunten: de plekken waar je ander kanten op kan dan je rechte overzichtelijk gebaande pad. Als je weet waarheen je denkt te gaan, zijn kruispunten alleen maar lastig. Je ontmoet er dwarsliggers, en je kunt van je pad af gebracht worden.

Maar de aarzelaars, de twijfelaars, de losers die niet weten waar heen te gaan; zij zijn het die op de kruispunten staan.

Zíj zijn het die niets te verliezen hebben. De slechten en goeden. In die volgorde. Rechtstreeks zijn ze van de straat geplukt. Niet gehinderd door enige kennis van kerkelijke wetten en regels. Zonder rotsvaste overtuigingen van hoe het precies zit en hoe het precies moet, kun je kennelijk opener zijn voor Gods verbond.

Om níet worden ze uitgenodigd. Enkel om de mens die ze zijn. Ze zijn niet uitgenodigd omdat ze iets voor de koning hebben gedaan. Het is geen dank je wel feest. Ze zijn zelfs niet eens verbonden met de koning, hebben in tegenstelling met de eerste gasten niets met deze mens.

Maar de mensen van de straat hebben in de uitnodiging kennelijk wel iets geproefd van een visioen op een andere wereld. En belangrijker: zijn er niet door teruggeschrokken. Gekleed waarschijnlijk nog in hun plunje, krijgen ze bij de ingang de feestkleding uitgereikt. Ze trekken het aan. Ze feesten, ze dansen, ze eten, en hebben onverwacht ongelofelijk veel plezier. Weten zich verbonden met hun Gastheer, en weten zich verbonden met elkaar.

Wat bezielt die ene man dan om niet mee te willen vieren?
Omdat hij het misschien niet kán. Misschien is hij wel één van die zoekers in onze maatschappij. Struikelend van het ene kruispunt naar het volgende. Teveel geslagen, te wantrouwend voor wat anders, wat nieuw is. Zeg niet te snel dat hij dom is. Andere kleren aantrekken betekent hier dat je een ander mens wil worden. Een andere identiteit wilt aannemen. En die kunst, die openheid en ontvankelijkheid is niet iedereen gegeven. Dat is ook een opdracht aan de andere gasten: kunnen die deze mens geruststellen, en openbreken, en hem of haar duidelijk maken: kom maar, het is goed.

God nodigt uit. Laat niemand denken: dat is niets voor mij.
God nodigt uit en verwacht van ons een antwoord. Het doorgaan van het feest hier op aarde is ons in handen gelegd. Kom dan toch, hier, kom, bij de Eeuwige die zich ontfermt. De uitnodiging is binnen. Het antwoord is het antwoord van ons leven.

En ik sluit af met de woorden die we net zongen: als een intens verlangen van verbondenheid en troost in een wereld die donker is. 

Woord dat ruimte schept,
toekomst, wijd licht land
waar gerechtigheid
als rivieren stroomt,
waar een wijnstok bloeit
tegen klippen op -
even is het waar en dan is het weg.
Toon mij niet vergeefs
wat mijn ziel verlangt,
geef dat ik volhard
in uw vergezicht.

 

Amen