Tarwe tussen onkruid

Overweging van Josephine van Pampus in de viering van 23 juli 2023.

Lezingen: Wijsheid 12,13.16-29 en Matteüs 13,24-30

 

Tarwe en onkruid; kinderen van het Koninkrijk en kinderen van de Boze. Beiden brengen ze vruchten voort. De één vruchten van Liefde, de ander vruchten van het kwaad. Je tenen krommen, je vingers jeuken, je denkt maar aan één ding: wég ermee. Het mág niet wortelen. Het mág niet verstikken. Het kwaad mág er niet zijn. Waar het vandaan komt? De heer des huizes is niet eens verbaasd: ‘Het is het werk van de vijand’. Je zou bijna gerustgesteld achterover leunen: oké, het werk van de vijand. Dus buiten ons om gebeuren deze dingen.

Tot je dat ene zinnetje leest: ‘terwijl de mensen sliepen’. En dan kruipt er een onrust bij mij naar binnen. Gezaaid is het, op het moment dat de mens sliep. Op het moment dat je niet waakzaam bent. Zoals haat wordt gezaaid wanneer je je schouders ophaalt bij doodsbedreigingen van politici via twitter. Wanneer je denk dat iemand daar maar tegen moet kunnen en jij je omdraait en je ogen sluit. Het kwaad schiet wortel als je de berichten van toenemende discriminatie en homohaat voor lief neemt. Het onkruid vindt een gespreid bedje als mensen worden vermalen in systemen van structurele armoede en onrecht, en je denkt: ‘ach, ach, ach, het is toch wat’ en over gaat tot de orde van jouw dag.

Hadden we het kwaad kunnen voorkomen?
De woorden van Jezus lijken je bijna weer in slaap te sussen. Het kwaad is er. Maar láát het met rust. Want het is niet aan jou. Houd het uit, groei samen op, je kán het niet beoordelen. Al was het al omdat het onkruid dat wordt genoemd in feite Dolle tarwe is. Een grassoort die zeker in het begin akelig veel op tarwe lijkt. Láát het.

Maar hoe dan? Hoe doe je dat?
Dat je toeziet dat het kwaad meegroeit met het goede. Dat je – omwille van het goede – het kwaad laat bestaan. En dat je dat moet doen, omdat je ogen het onderscheid nog niet kunnen zien tussen wat goed is en wat niet - terwijl je zelf denkt dat onderscheid wel degelijk te kunnen maken.
Handen popelen zo vaak om het kwaad met wortel en tak de wereld uit te trekken. De mijne ook. In een soms schrikbarende gedachte van ‘eigen gelijk’. Want het onkruid dreigt het goede te verstikken. Het onkruid, de kinderen van de Boze, dat in de nacht wordt gezaaid, het zaad van het duister dat het goede verdringt - het moet weg uit ons beeld. Weg uit onze wereld. Weg van onze weg. Want het kwaad klopt niet in het paradijselijke wereldbeeld dat wij voor ogen hebben.

En dan komt het op scherp: want ja, zegt de mensenzoon, de vruchten van het kwaad moet je met alle kracht bestrijden. Waar het om discriminatie gaat, onrecht, waar mensen niet kunnen leven omdat het kwaad hun leven verstikt: daar mag je niet alleen ingrijpen; je moet. Want jij hebt een gelovig tegenverhaal. Woorden van bevrijding, woorden van liefde. Je móet de kwade vruchten van het onkruid bestrijden. Het gaat dan niet meer om je eigen paradijselijke wereldbeeld, maar om het Rijk waar God wonen wil. En het tegengif is de vrucht van het goede zaad; de Liefde. Dan moet je kijken hoe het onkruid zich om het goede heen slingert, waardoor het goede dreigt om te knakken, af te breken of te verstikken. Maak het dan maar wat los zodat het leven voor de andere plant weer mogelijk is. Om bevrijding te brengen.

Maar het onkruid zelf; de kinderen van de Boze in deze vergelijking, laat het staan zegt de Mensenzoon. Je moet het uithouden met het kruid. Het is deel van deze wereld. En het is aan de engelen het te scheiden. Het is niet aan jou.

Het een zeldzaam lastige uitspraak van Jezus, die indruist tegen alle gevoel van wrok en vergelding, van machteloosheid en angst. Vorige week kwam ik het gebed van Elie Wiesel weer tegen, dat hij uitsprak bij de 50 jarige herdenking van de sluiting van het vernietigingskamp Auschwitz.

‘O God van vergeving,
vergeef niet hen die deze plaats maakten,
God van genade,
wees niet genadig met hen die hier al die joodse kinderen vermoordden.
Vergeef niet de moordenaar, wiens gewone werk het was te vermoorden.
Herinner u de nachtelijke optochten van kinderen, zo veel kinderen,
al die bange, al die mooie joodse kinderen.
Als we nu er één zouden zien, zou óns hart breken,
maar de harten van de moordenaars toen braken niet.
O God van medelijden,
heb geen medelijden met hen die geen medelijden hadden met al deze kinderen.’

En dan kraakt het bij mij aan alle kanten. De Eeuwige, genadige, vergevende en medelijdende God aanroepen in al wat zij is, om te doen wat zij niet is. Omwille van alle onrecht en schuld. Maar het wél neerleggen dáár. Vóór de voeten van Degene die Recht  spreekt - buiten ons zicht om. 

Mag het onkruid bestaan? In deze wereld, en hoe is dat in je eigen hart? Of nog iets scherper: Kun je eigenlijk wel leven met het onkruid rondom en in jou zelf? Géén mens is ènkel goed, geen mens is ènkel kwaad. Wie ben jij als mens, dat je je verontschuldigt voor je schaduwkanten, dat je zo bang bent voor zelfvoldaanheid, dat je niet eens meer durft te zeggen waar je goed in bent?

Je kunt het onkruid niet uittrekken zonder het goede schade aan te doen. Je hele leven proberen om al het onkruid in je te verdelgen zal je leven onleefbaar maken. Je zult als mens moeten accepteren dat er dingen niet goed zijn in jou, net zoals je zult moeten accepteren dat er dingen wél goed zijn in jou. Mens ben je, met al je vezels, met alles wat er in jou leeft aan plezier, drift, domheid, onzekerheid; zoals Oosterhuis het verwoordt.

Als je je hele leven concentreert op datgene dat níet goed is – en daar zijn sommige mensen zeer sterk in – kún je dan nog wel kijken naar wat wél goed is? Maar omgekeerd ook: wat blijft er van je over als je alles wat je niet goed van jezelf vindt, heel diep ergens opbergt in je plunjezak? Om nooit meer onder ogen te willen zien, en om nooit meer onder ogen durven te zien?

De schaduwkant van ons leven, datgene waar we ons rot voor schamen, waar we op z’n zachtst gezegd niet trots op zijn, is wel degelijk ook een kant van onszelf. Als je wilt leven, als je ten volle mens wilt zijn van Gods verbond moet je dat onder ogen zien. Haal maar weer uit die plunjezak. Het hoort bij jou, het hoort bij mij. Niet om te koesteren, nooit om te bagatelliseren. Maar wel: wees barmhartig én waakzaam.

Wees waakzaam en wees voorzichtig. Zie het kwaad in de ogen, sluit je er niet voor af. En buig het om, leid het weg van waar het verstikt en maak ruimte voor het goede. Zoals God ieder van ons de ruimte geeft, ons hele leven lang, om met vallen en opstaan uit te groeien naar een volwaardig, vruchtbaar menselijk bestaan.

Amen

Lees of print je de overweging liever als PDF? Die vind je hier.

Andere overwegingen vind je op de pagina 'inspiratie'.
Overwegingen van vóór april 2023 vind je hier