Ik ben het toch niet?

Overweging van Corinne van Nistelrooij O.P. in de Viering van Inkeer, 27 maart 2024

Lezingen: Jesaja 50, 4 – 9a en Mat. 26, 14 – 25 

Lees of print je de overweging liever als PDF? Die vind je hier.

Hier vind je andere overwegingen (en hier de overwegingen tot april 2023).

 

Overweging

‘Ik ben het toch niet rabbi?’. Dat is de vraag die de leerlingen één voor één aan Jezus stellen. Jezus zei: één van jullie gaat mij uitleveren. Eén van degenen die alles achter zich hadden gelaten. Die Jezus gevolgd waren, die zijn wonderen gezien hadden, die gesprekken met hem gevoerd hadden. Petrus zegt: ‘Ik ben het toch niet?’. Johannes en Andreas en al die anderen: ‘Ik toch niet, Heer?’.

Met elkaar zitten ze aan de maaltijd. Het is vlak voor Pesach en Jezus heeft het over dat Hij weg zal gaan, dat Hij óp zal gaan naar zijn Vader. Ondertussen is de stad vol pelgrims die het Pesachfeest gaan vieren. De haat en de tegenstand van de Farizeeën tegen Jezus wordt steeds groter. Ze voelen dat de strik om Jezus steeds strakker wordt gespannen. Maar hoe kan het, dat op dat laatste moment de leerlingen aan zichzelf twijfelen?

Ik ben het toch niet, Heer? Ik ben toch niet diegene die niets meer van U wil weten? Ik ben toch niet diegene die straks niet meer in U gelooft? Toch… zó gaat het blijkbaar. Twijfel kan toeslaan. Want wanneer ben je écht zeker van je eigen inbreng? Aan welke kant sta je als het er op aan komt? Ben ik degene die terugdeinst als het moeilijk wordt? Ben ik degene die wegkijkt? Ik ben toch geen Judas? ‘Ik ben het toch niet, rabbi?’
‘Jij zegt het’, antwoordde Jezus. Daar klinkt geen beschuldiging in door. Het klinkt als een nuchtere constatering. Jezus veroordeelt niet. Integendeel, hij nodigt ieder van ons uit om de waarachtige kern van het leerling zijn te omarmen. Om Hem bewust te volgen en te leven als vrije mensen.

Wijzelf zijn vaak niet zo barmhartig. Niet naar onszelf, en niet naar elkaar. We blijven tobben over wat er niet goed ging, wat we anders hadden kunnen doen. Had ik maar dát gezegd, had ik maar zó gedaan. Én vaak wordt er gewezen naar de ander. Hij heeft me pootje gelicht, gevloerd, verraden. Een judasstreek. Het ligt allemaal aan die ander.

Hoe vaak overkomt het ons niet dat wij ons afwenden van alles wat we God noemen? Dat wij ons doel missen? Ik bedoel: dat we voorbijgaan aan dat wat ons ten diepste zo heilig is? Dat we juist de zaken die we zo hoog achten met voeten betreden? De mensen die we liefhebben… De idealen die we na willen leven… De ideeën waar we warm voor lopen… Hoe moeilijk is het om ze in de praktijk te brengen en toegewijd te blijven?

Want ja, wij mensen vervallen soms opnieuw in onze fouten. En we lijken niet bij machte om de goede koers te varen; en dan gaat ons ego, ons eigen gelijk met ons op de loop. Soms kunnen we dat wat we het liefste willen, gewoonweg niet volbrengen. Op die momenten denken we zelf wel te weten wat goed voor ons is. Voor niets of niemand gaan we dan door het vuur.

De Goede Week is een uitnodiging om opnieuw onze houding te bepalen. Door mee te leven met Jezus, mee te gaan in zijn lijden kunnen we van dichtbij naar onszelf en de wereld om ons heen kijken
en onszelf zien zoals we echt zijn. In onze eigen ogen én met de ogen van God.
We hoeven de Eeuwige geen moedig gezicht te laten zien. of ons mooier voor te doen dan we zijn. We kunnen in de stilte aan Hem of Haar voorleggen waar we ontgoocheld werden, in de steek gelaten – misschien zelf verraden. En waar we anderen aan diggelen lieten vallen, onze idealen niet waarmaakten.

We kunnen dat onszelf voorleggen én als we het durven… aan elkaar. De Goede Week is een uitnodiging om stil te staan bij het lijden. Het grote lijden in de wereld en het kleine om ons heen. Laten we niet onverschillig de andere kant opkijken. Elke handeling, elke goede daad, hoe klein ook,
werpt zijn vruchten af in de wereld. Door het goede te doen, tonen wij onszelf kinderen van God,
volgelingen van Jezus en dragers van zijn Geest. En laten we spreken over de pijn. Laten we proberen conflicten te benoemen. Als u dat wel eens gedaan heeft weet u dat het moeilijk is om zonder verwijten te zeggen wat je dwars zit, om elkaar te vertellen wat je anders gewild had. Maar als we onze pijn onder woorden kunnen brengen, in gesprek kunnen gaan met elkaar, met een antenne voor wat echt wezenlijk is, dán geven we de Geest de ruimte om te herstellen, om ons te bevrijden.

Jesaja zegt ons: God, de Eeuwige, gaf mij een vaardige tong, waarmee ik de moedeloze kan opbeuren. Elke ochtend wekt hij mijn oor, zodat het toegerust is om aandachtig te horen. Het spreken en het horen zijn dus even belangrijk. Ze kunnen niet zonder elkaar.

Slachtoffers en daders kunnen elkaar pas de vredeshand reiken als zij eerst hun woede, hun frustratie over hun ellende gedeeld hebben. Dan pas kunnen zij elkaar in vrede de hand reiken. En daarbij moeten wapens neergelegd worden. Je kunt je hand niet uitsteken naar een ander als je er een mes in geklemd houd. Je moet beiden vrij zijn, je moet elkaars blote hand kunnen zien, de kwetsbaarheid ervan, de openheid.

We gaan nog even terug gaan naar de vraag van het begin: Ik ben het toch niet Heer? Ik ben toch niet diegene die kiest voor het kwaad, de strijd en de wrok? Ik kan u zeggen: bij tijd en wijle zijn we het allemaal. Maar daar staat iets tegenover, iets dat groter is dan wijzelf. Want wij zijn van God. En de Eeuwige is dwars door alles heen bezig ons toekomst te geven: barmhartigheid en mildheid, vergeving en verzoening.

Op momenten dat wij ons afkeren van de Eeuwige en we elkaar en onszelf de ruimte niet gunnen, ontstaat er spanning. Vanavond hier naar voren komen, het hoofd te buigen en vergeving vragen is het willen opheffen van die spanning. Onszelf aanspreken op dat wat anders kan. Onszelf in beweging zetten voor het goede en te zeggen: hier ben ik. En ons zo open te stellen voor de liefde van de Eeuwige.